-
1 garantie
garantie [gaarãtie]〈v.〉1 garantie ⇒ waarborg, vrijwaring, pand♦voorbeelden:certificat de garantie • garantiebewijsdonner qc. en garantie • iets in pand gevenêtre sous garantie • onder garantie staanf1) garantie, waarborg2) onderpand -
2 prendre des garanties
prendre des garanties -
3 prendre ses sûretés
prendre ses sûretés -
4 sûreté
sûreté [suurtee]〈v.〉1 veiligheid ⇒ zekerheid, betrouwbaarheid4 feilloosheid ⇒ zekerheid, betrouwbaarheid♦voorbeelden:sûreté de l'Etat • staatsveiligheidde sûreté • veiligheids-en sûreté • in veiligheidpour plus de sûreté • voor alle zekerheidsa sûreté de main • de vastheid van zijn handla Sûreté (nationale) • de (nationale) veiligheidsdienstprendre ses sûretés • voorzorgsmaatregelen nemen
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский